Bij elk permacultuur ontwerp maken we gebruik van mechanismen die in de natuur werkzaam zijn,
zoals opvolging, diversiteit, een grote samenhang tussen de verschillende elementen (planten, dieren, constructies, mensen) en
de verbinding naar de omgeving.
Dit betekent er veel 'werk' uit handen wordt genomen. Een natuurlijk systeem houdt zichzelf in
stand en is productief zonder dat er veel onderhoud nodig is.
Daarbij is wel een doordachte opzet nodig. Na de eerste aanleg wordt beoordeeld hoe het
permacultuur systeem zich ontwikkelt en wordt waar nodig bijgestuurd door veranderingen aan te brengen
in het oorspronkelijke ontwerp.
Op deze manier komt een werkelijk permanent systeem tot stand.
Het onderzoek begint met het bepalen van de uitgangssituatie, ook wel 'basemap' genoemd.
Hier wordt de ligging, lokaal klimaat, bodemgesteldheid, bestaande structuren en beplanting van het land vastgesteld en
bepaald welke fysieke en sociale invloeden er zijn vanuit en op de omgeving.
Ook wordt bekeken wat de mensen willen en kunnen. Wat zijn de doelstellngen en verwachtingen,
welke inzet van mensen is voorzien en wat zijn hun talenten, kennis, interesses en hoeveel tijd is er beschikbaar?
Daarnaast is een inventarisatie van hulpbronnen en randvoorwaarden (zoals regelgeving) deel van het onderzoek.
Aanvullende informatie over de geschiedenis van het land en de omgeving sluiten het onderzoek af.
Het ontwerp begint met een beoordeling van de resultaten van het onderzoek. Zo wordt bepaalt welke veranderingen wenselijk zijn,
maar ook wat moet blijven. Daarna wordt vastgesteld welke onderdelen (elementen) kunnen worden ondergebracht
en hoeveel ruimte daarvoor nodig of wenselijk is.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan moestuinen, bosgebieden, fruit, gebouwen en constructies, energievoorzieningen, ruimte voor dieren,
oppervlaktewater en drinkwatervoorzieningen en plekken voor spel en ontspanning.
Het ontwerp wordt afgesloten met beslissingen welke elementen wel en niet worden opgenomen en de plaatsing van deze elementen op een manier die optimale
verbindingen geeft tusssen de elementen onderling, met de mensen die in het landschap leven en met de omgeving.
Het plan bestaat uit een begroting, een aanpak en een planning.
De begroting is een inschatting van benodigde tijd, materialen en geld en hoeveel daarvan beschikbaar is op welke momenten.
De aanpak geeft een beeld van afhankelijkheden en beslissingen wat eerst moet gebeuren en op welke manier werkzaamheden worden gedaan (handwerk,
machinaal).
Tot slot wordt een (globale) planning gemaakt, zodat iedereen weet wanneer er iets te doen is. Deze planning houdt ook rekening met tijdstippen
dat bepaalde werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd (zoals bomen en struiken planten), en wat de mensen kunnen en willen doen.
Het ontwerp wordt volgens plan gerealiseerd. Echter, werken met en in het landschap betekent dat
tijdens de aanleg op details van het ontwerp wordt afgeweken als daartoe aanleiding is.
In de regel begint de aanleg met infrastructuur (voor zover nog niet aanwezig), met name
'water in het landschap': vijvers, swales, irrigatie, drainage. Verder wordt vaak gestart
met (een deel van) de moestuin: dit levert snel opbrengst op en is een prima manier om verder
vertrouwd te raken met het land voordat grote investeringen worden gedaan in bijvoorbeeld
fruitbomen en energievoorzieningen.
Na de eerste aanleg ontwikkelt het landschap zich verder. Het beheer bestaat uit het leiden van de ontwikkeling naar een stabiel en productief (eco)systeem. Verder zijn er periodieke werkzaamheden, zoals het telen van groenten (teeltplan), verzorgen van dieren, en niet te vergeten: genieten van het landchap in al zijn facetten.